Zelf heeft Rob Smeets vanwege erfelijke spasticiteit al zijn hele leven met revalidatiegeneeskunde te maken. Wellicht dat zo de basis werd gelegd voor zijn interesse voor dit vakgebied, waarop hij sinds 2009 hoogleraar is. Zijn wetenschappelijke aandacht gaat uit naar twee thema’s: arm-handvaardigheidsproblemen en chronische pijn en vermoeidheid.
Zo keken Smeets en zijn collega’s onlangs naar de meerwaarde van botulinetoxine-injecties naast bimanuele taakgerichte training bij kinderen met cerebrale parese (CP). Hij legt uit dat deze kinderen door hersenschade de arm van hun aangedane kant minder inzetten. ‘Je kunt hen dwingen de minder functionerende hand te gebruiken door de goede arm te fixeren. Dat werkt wel, maar ons onderzoek toont nu aan dat het beter is om het kind ook dubbelzijdige taken te laten uitvoeren, zoals het strikken van veters en eten met mes en vork. Dit kun je combineren met botulinetoxine om de meest spastische spieren uit te schakelen. Op zich een goede aanpak, maar hierdoor verlies je wel spierkracht, wat de training kan tegenwerken. Dit middel moet je dus heel zorgvuldig en beperkt toepassen.’
Smeets probeert de therapie voor de genoemde doelgroep verder te optimaliseren. In het kader van het IIIe Programma Revalidatieonderzoek van ZonMw onderzoekt zijn onderzoeksteam samen met de Nijmeegse universiteit het nut van thuistrainen van kinderen met CP vanaf twee jaar. ‘Eén groep ouders laten we een vast oefenprogramma met hun kind uitvoeren en een andere groep ouders moet spelenderwijs de aangedane hand van hun kind trainen. We vergelijken beide manieren met een training door de eigen fysiotherapeut. We verwachten dat de twee experimentele groepen betere resultaten laten zien dan de fysiotherapiegroep, en dat de spelvorm leidt tot minder ouderlijke stress en daardoor langer wordt volgehouden.’
Op het gebied van chronische pijn/moeheid heeft Smeets diverse studies lopen. Een daarvan moet uitwijzen of spiegeltherapie voor fantoompijn in een vroege fase na een beenamputatie zinvol is. Daarvoor heeft zijn onderzoeksgroep een programma ontwikkeld, waarbij patiënten met een tablet op iedere gewenste locatie kunnen oefenen, met zo nodig coaching op afstand door een therapeut. Het lijkt erop dat de pijnaanvallen in aantal, duur en intensiteit afnemen. Bij een ander onderzoek staat het chronisch vermoeidheidssyndroom centraal, dat volgens Smeets naast vermoeidheid ook gepaard kan gaan met pijn. ‘Psychotherapie was voorheen de enige optie. Het pijnteam van revalidatiecentrum Revant heeft een revalidatieprogramma ontwikkeld met een gecombineerde behandeling van graded exercise, cognitieve gedragstherapie, body awareness en psychosociale begeleiding. Gezamenlijk hebben we de werking ervan onderzocht. Het blijkt beter te werken dan psychotherapie. De moeheid neemt af en de kwaliteit van leven verbetert.’
Pijnrevalidatie was in het verleden vooral psychosociaal georiënteerd; de biologische component werd volgens Smeets veronachtzaamd. Als voorbeeld noemt hij het probleem van sensitisatie, waarbij het centrale zenuwstelsel van de pijnpatiënt overgevoelig raakt. Patiënten bij wie dit probleem een belangrijke rol speelt, hebben mogelijk onvoldoende baat bij bestaande behandelvormen. Smeets wil onderzoeken hoe deze overgevoelige reactie kan worden genormaliseerd. ‘Het is onterecht dat pijnrevalidatie binnen de beroepsvereniging ter discussie staat. We hebben aangetoond hoe belangrijk deze therapie kan zijn. Ik maak me grote zorgen dat sommige revalidatiecentra de pijnrevalidatie afbouwen. Deze vorm van revalidatie behoort echt tot ons vakgebied. Chronische pijn – met of zonder sensitisatie – moet worden gezien als een ziekte, die grote impact heeft op sociale participatie.’