Marijke Mengelers (51 jaar) kreeg op haar zevenenveerstigste een herseninfarct en raakte halfzijdig verlamd. Als werkende alleenstaande co-ouder van drie opgroeiende dochters realiseerde ze zich de ernst amper en wilde dat liever ook niet. ‘Zolang niemand zeker wist in hoeverre ik zou herstellen, ging ik er vanuit dat ik met hard oefenen snel beter zou worden.’
‘Na tien dagen ziekenhuis ging ik revalideren. Ik wist dat het grootste herstel de eerste drie maanden plaats zou vinden en daarna alleen nog kleine stapjes. Ik dacht: “Ik heb dus nog elf weken om keihard te oefenen. Deze kans krijg ik maar één keer, dus ik doe alles wat goed voor me is.” Mijn drive was enorm. De maatschappelijk werkster in het revalidatiecentrum zei dat ze nog nooit iemand had meegemaakt met zoveel doelen. Later las ik een boek van een neuroloog waarin stond dat revalideren jaren kan duren. Dat was een eyeopener voor mij en het gaf me extra spirit; na drie maanden zou ik dus nog meer herstel kunnen behalen.
Mijn revalidatie ging voorspoedig. Ik leerde lopen met een stok, voor mezelf zorgen, dus bijvoorbeeld aankleden en wassen, opnieuw fietsen, auto rijden in een automaat, maar ook handigheidjes om alle informatie die je binnen krijgt te verwerken. Mijn telefoon, bijvoorbeeld, is een hulpmiddel waarin ik aantekeningen maak om beter te ordenen en te onthouden. Na drie maanden intern te hebben gerevalideerd, ging ik verder met poliklinisch revalideren, want ik was nog lang niet klaar. Doorgaan, net zolang totdat ik weer zoveel mogelijk onafhankelijk was, dat wilde ik. Die kracht om altijd maar door te gaan is ook mijn valkuil, leerde ik later. Het gevaar is dat je over je grenzen gaat en dat werkt uiteindelijk tegen je. Een juiste balans van activiteit en rust is zo belangrijk voor je herstel.
Na mijn revalidatie pakte ik meteen mijn werk op als sociaal verpleegkundige bij de jeugdgezondheidszorg en binnen vier maanden werkte ik weer drie dagen per week, net als daarvoor. Mijn werk was en is nog steeds heel belangrijk voor me. Ik vind het mooi om mijn enthousiasme en mijn levenservaring op de kinderen over te brengen. Iedereen krijgt met tegenslag te maken, maar het gaat erom hoe je ermee omgaat. Het maakt je ook sterk. Hulp vragen heb ik moeten leren, maar ik doe het wel bij mijn vriend en kinderen. En het moet ook, want in mijn linkerarm heb ik enerzijds minder gevoel en anderzijds een hypergevoeligheid en verminderde spierkracht, waardoor bijvoorbeeld boodschappen tillen moeizaam gaat. Voor langere afstanden heb ik een rolstoel, maar liever zit ik er niet in.
Ik ben trots op wat ik heb bereikt, maar het kost me allemaal veel energie, misschien wel iets teveel. Twee weken geleden heb ik een nieuwe intake gehad in het revalidatiecentrum, omdat ik last heb van overbelastingsklachten aan mijn goede kant. Het is een geleidelijk proces, je hebt heel lang niet door dat het steeds iets slechter gaat. Daarom zou nazorg goed zijn binnen de revalidatie. Iedereen zou standaard een half jaar na zijn revalidatietraject een oproep moeten krijgen en daarna bijvoorbeeld nog een keer na een jaar. Gewoon om te vragen hoe het met je gaat en of je nog iets nodig hebt. Ik snap best dat je niet kunt blijven revalideren, maar door nazorg kun je klachten juist eerder ondervangen.’