14 februari 2023

Wetenschappelijke publicatie

Er is geen gouden standaard voor arbeidsrevalidatie (AR). Via een digitale vragenlijst inventariseren de auteurs de praktijkvariatie van AR in Nederland en Vlaanderen. In beide regio’s krijgt arbeid een plek in revalidatie, waarbij de arbeidsvraag een belangrijk opstartcriterium is. Om de afstand tot werk te bepalen kijken zorg- professionals naar (arbeids)vaardigheden en arbeidseisen. Via werktraining verkleinen ze de afstand tot werk. Opvallende verschillen situeren zich bij (externe) samenwerking, AR-protocol en re-integratiecoördinator. Dit artikel gaat in op de overeenkomsten en verschillen tussen Nederland en Vlaanderen.

Auteurs
K. (KATRIEN) VERMEULEN
Arbeidspsycholoog Revalidatiecentrum UZ Gent, Gent, België; gedeeld 1e auteur

T. (TESSA) DELIEN
Onderzoeker, Thomas More Hogeschool, Mobilab & Care, Geel, België; gedeeld 1e auteur

DR. J. ( JUDITH) VAN VELZEN
Senior onderzoeker, Heliomare Research & Develop-ment, Wijk aan Zee, senior gastonderzoeker, Amsterdam UMC, Universiteit van Amsterdam, afdeling Public and Occupational Health, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, Amsterdam Public Health Research Institute, Amsterdam, Nederland

DR. D. (DORIEN) VANDENBORRE
Lector-onderzoeker, Thomas More Hogeschool, Health & Care Challenges, Antwerpen, België

Arbeid is een belangrijk onderdeel van participatie.1 Een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) verkleint vaak de kans op arbeidspar-ticipatie.2,3 Arbeidsrevalidatie (AR) kan een positief effect hebben op de kans om (duur­zaam) terug te keren naar werk. AR is een proces dat personen in staat stelt om drem­pels te overwinnen bij intrede, behoud of terugkeer naar eigen, aangepast of ander werk.3 Er is tot nu geen evidentie voor een gouden standaard voor AR na NAH.4

In 2017 is in het Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde- (NTR) een artikel gepubliceerd over praktijkvariatie in inhoud en organisatie van AR binnen de Nederlandse medisch specialistische revalidatie (MSR).5 Behalve dat het totale aantal instellingen als gevolg van fusies inmiddels mogelijk veranderd is, zijn er geen aanwijzingen dat de werkwijzen van de instellingen op het gebied van AR grote veranderingen doormaakten. Recent vond in Vlaanderen een onderzoek plaats gebaseerd op het Nederlandse onderzoek. Het doel van dit artikel is om de bevindingen van beide studies op het gebied van AR na NAH in Nederland en Vlaanderen te vergelijken.

Methode

In 2015 zijn alle 120 Nederlandse zorgin-stellingen waar op dat moment MSR werd aangeboden, bevraagd. Iedere zorginstelling ontving één e-mail met link naar de digitale vragenlijst. Indien de vragenlijst na twee weken niet was ingevuld, werd een herinneringsmail gestuurd. In 2021 werden 257 zorgprofessionals (zoals revalidatie­artsen, neurologen, ergotherapeuten, maatschappelijk werkers, (neuro)psycho-logen, fysiotherapeuten en logopedisten) van 94 Nederlandstalige zorginstellingen in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) bevraagd met een soortgelijke vragenlijst. Zes weken na het versturen van de vragenlijst werd de vragenlijst nogmaals verstuurd ter herinnering. Slechts één zorgprofessional uit BHG nam deel, daarom spreken we in wat volgt over ‘Vlaanderen’.

In Nederland en Vlaanderen werden de zorgprofessionals gericht uitgenodigd om te participeren aan de studie via een e-mail met een link naar de digitale vragenlijst. De vragenlijst is ontworpen op basis van de kennis over AR van de auteurs, contacten met collega’s van andere zorg instellingen en wetenschap­pelijke literatuur.

Vier domeinen werden bevraagd: 1) algemene informatie over zorginstelling/ zorgprofessional; 2) aandacht besteden aan arbeid; 3) inhoud en 4) organisatie van AR.

De verzamelde data werden anoniem verwerkt en descriptief geanalyseerd. Per vraag is aangegeven hoeveel zorg-professionals welke antwoorden gaven. In de Nederlandse bevraging komt het aantal zorgprofessionals overeen met het aantal zorginstellingen. Bij de Vlaamse bevraging werden meerdere zorgprofessio-nals per instelling benaderd. Hoewel het verzoek was om één vragenlijst per zorginstelling in te vullen, sluiten de auteurs niet uit dat meerdere zorgprofessionals uit eenzelfde zorginstelling deelnamen.

Resultaten

Respondenten

In Nederland vulden 55 zorgprofessionals de vragenlijst in (NL). In Vlaanderen reageerden 66 zorgprofessionals (VL), maar niet iedereen vulde de vragenlijst volledig in waardoor het aantal respondenten per vraag wisselt.

Aandacht besteden aan arbeid

In beide regio’s wordt er aandacht besteed aan arbeid in het revalidatieproces voor personen met NAH. Meest aangegeven redenen om geen AR aan te bieden (NL) of geen aandacht aan arbeid te besteden (VL) zijn: onvoldoende capaciteit, onvoldoende financiën of uitgevoerd door derden. In Nederland bieden 34 van 55 zorgprofessionals AR na NAH aan, in Vlaanderen gaat het om 27 van 54. In beide regio’s wordt AR hoofd­zakelijk aangeboden tijdens poliklinische revalidatie. In beide regio’s is de arbeids­vraag van de persoon met NAH het belang­rijkste opstartcriterium. Het starten van begeleiding door jobcoach/werkprofessionals en het feit dat er geen begeleiding vanuit de revalidatie-instelling meer nodig is (NL) of de arbeidsgerichte behandeldoelen behaald zijn (VL), zijn belangrijke afrond-criteria. Een opvallend verschil tussen Nederland en Vlaanderen ligt in het werken volgens een AR-protocol: 20 van 34 Nederlandse zorgprofessionals werken volgens een protocol, terwijl slechts 20 van 51 Vlaamse zorgprofessionals aangeven met een algemeen en/of NAH-specifiek protocol te werken. De meeste Vlaamse zorg-professionals zijn bereid een NAH-specifiek AR-protocol te gebruiken indien dat beschik­baar is (33 van 43 geeft een score ≥ 6/10).

Inhoud AR: assessment

Bij de start van AR zijn in beide regio’s het bepalen van (arbeids)vaardigheden (28 van 34 NL; 33 van 36 VL) en het navragen van arbeidseisen (33 van 34 NL; 34 van 36 VL) belangrijke aspecten. Het vergelijken van de (arbeids-)vaardigheden en -eisen maakt het mogelijk de afstand tot werk te bepalen.

Inhoud AR: behandeling

Om de afstand tot werk te verkleinen, worden in beide regio’s meestal arbeids-gerichte behandeldoelen geformuleerd en wordt werktraining (= oefenen van werk-gerelateerde taken) binnen en/of buiten de zorginstelling ingezet (tabel 1). Voor de werktraining gebruiken de meeste respondenten generieke en/of (werk)-specifieke worksamples.

Organisatie AR: intramurale samenwerking en coördinatie

AR wordt vaak multidisciplinair aangepakt. In beide regio’s zijn ergotherapeut, (neuro-) psycholoog, revalidatiearts, maat­schappelijk werker, fysiotherapeut, logopedist, verpleegkundige en/of re-integratiecoördinator betrokken. In Nederland wordt daarnaast ook arbeids­advies, jobcoaching, cognitieve training, bewegingsagogie, klinisch-arbeidsdeskun­digheid en arbeidsonderzoek genoemd. In Nederland geven 10 (van 34) responden­ten aan dat er een re-integratiecoördinator is, in Vlaanderen 12 (van 49). De re-integratie­coördinator neemt regelmatig zelf deel aan patiëntenbesprekingen en/of team­vergaderingen (24 van 34 NL; 4 van 11 VL). In beide regio’s zien we dat zowel één re-integratiecoördinator voor alle personen (met NAH) (6 van 34 NL; 6 van 11 VL) als een unieke re-integratiecoördinator per per­soon met NAH actief is (17 van 34 NL; 5 van 11 VL). De coördinator besteedt een variabel aantal uren aan een AR-traject, variërend van < 8 tot > 16 uur, waarbij in Vlaanderen het gemiddeld aantal uren hoger lijkt te liggen dan in Nederland.

Organisatie AR: extramurale samenwerking

In beide regio’s betrekken zorgprofessionals meestal externen (op verschillende momenten) bij het AR-traject. In Nederland gaat het dan vooral om de werkgever en de bedrijfsarts, in Vlaanderen om de naaste(n) en de werkprofessional(s) (tabel 2).
In beide regio’s wordt met relevante externen voornamelijk algemene en/of specifieke informatie gedeeld over de gevolgen van NAH voor werk, het verloop van de AR en de inhoud van de werktraining.

Discussie

Uit de resultaten blijkt dat arbeid in beide regio’s vaak een plek in het revalidatie­traject na NAH heeft en dat er meerdere gelijkenissen zijn. De meeste respondenten geven aan AR op te starten, veelal in de poliklinische fase, met de arbeidsvraag van de persoon met NAH als belangrijkste opstartcriterium. Bij het bepalen van de afstand tot werk worden de (arbeids)-vaardigheden van de persoon met NAH en de arbeidseisen geïnventariseerd en vergeleken. Dit sluit aan bij bevindingen uit een recent systematisch literatuurover­zicht van AR na NAH waarin een assessment dat focust op de persoon, omgeving en taakinhoud wordt benoemd als één van de essentiële processtappen.4 Om de afstand tot werk te verkleinen, zetten zorgprofessionals werktraining in. Ze betrek­ken meerdere interne zorgprofessionals en externe actoren bij AR. Verschillende studies bevestigen het belang hiervan.4 De Nederlandse richtlijn ‘NAH en arbeids­participatie’ en/of een overzichtsstudie naar effectieve terugkeer-naar-werk­interventies duiden veel van de door de vragenlijst bevraagde AR-stappen ook aan als belangrijke factoren.6,7

Er zijn ook opvallende verschillen tussen beide regio’s. Ten eerste wordt er in Nederland vaker gebruik gemaakt van een AR-protocol dan in Vlaanderen. Een proto­col specifieert de fasen van het AR-traject waardoor er duidelijkheid ontstaat over de te volgen stappen en de werkwijze uniform verloopt. Dit komt niet alleen de begeleiding van personen met NAH ten goede, maar kan ook het vergelijken van (de resultaten van) AR tussen zorginstellingen en/of landen ver­gemakkelijken. Een tweede verschilpunt is de externe samenwerking. Hier bieden de verschillen in wetgevende kaders8,9,10,11 een mogelijke verklaring: de kaders bepalen mede welke externen betrokken moeten worden. Ten derde, in Nederland wordt iets vaker een re-integratie coördinator ingezet. Vonck et al. tonen ook in Vlaanderen de meerwaarde aan van een re-integratiecoör­dinator voor zowel personen met handicap/ chronische ziekte, interne zorgprofessionals als externe actoren.12

Een meerwaarde van dit onderzoek is dat het voor twee regio’s in kaart brengt of er aandacht is voor arbeid in het revalidatie­traject na NAH en op welke manier dit wordt vormgegeven. Het uitwisselen van kennis en ervaring tussen beide regio’s is een waardevolle stap die ertoe kan leiden dat AR na NAH in Nederland en Vlaanderen kan verbeteren.
Een beperking is dat de auteurs voor de Vlaamse resultaten niet duidelijk kunnen berekenen hoeveel van de 94 zorginstellingen hebben deelgenomen. Daarnaast hebben niet alle Vlaamse zorgprofessionals de

vragenlijst (volledig) ingevuld. Verschillende Nederlandse zorginstellingen vulden ook geen vragenlijst in. Toekomstig onderzoek dient dan ook uit te wijzen of de gevonden resultaten representatief zijn voor alle Nederlandse en Vlaamse zorginstellingen. In de huidige studie werd bovendien niet meegenomen op welke manier in beide regio’s begeleiding wordt geboden nadat de persoon met NAH het werk (gedeeltelijk) heeft hervat. Aan het werk blijven na arbeids(re-)integratie is algemeen een grote uitdaging voor personen met NAH, wat blijkt uit de hoge kans op vroegtijdige uitval.13 Duurzame terugkeer naar werk wordt opgevat als een continu en dynamisch proces dat opvolging en aanpassingen vraagt op verschillende levensdomeinen gedurende de werkloopbaan.13 Dit aspect van AR na NAH kan in vervolgonderzoek worden meegenomen, net als het bepalen van verantwoordelijkheden voor de zorg­en werksector in verschillende revalida­tie-/re-integratiefasen. Tot slot is vervolg­onderzoek aangewezen omwille van de herziene Nederlandse richtlijn ‘NAH en arbeidsparticipatie’ en de recente veranderingen in het Vlaamse/ Belgische wetgevend kader voor arbeids(re-)integratie.6,10

Conclusie

Er zijn tussen Nederland en Vlaanderen gelijkenissen in de inhoud en organisatie van de AR na NAH, vooral wat betreft het bepalen en verkleinen van de afstand tot werk. De belangrijkste verschillen tussen beide regio’s betreffen het gebruik van een AR-protocol, de samenwerking met externe actoren en het inzetten van een re-integratiecoördinator. Niettegenstaande deze verschillen is het hoopgevend dat revalidatiezorg na NAH in beide regio’s aandacht heeft voor werk als onderdeel van het revalidatieproces.

Dankbetuiging

Wij danken alle respondenten voor het invullen van de vragenlijst.

Abstract

Rationale: Work after an acquired brain injury (ABI) is an important participatory marker.
Aim: Vocational rehabilitation for people with ABI in the Netherlands and Flanders is compared in terms of content and organisation.
Method: A written questionnaire was offered to healthcare professionals of 120 Dutch and 94 Flemish healthcare institutions. The topics of the questionnaire were: 1) general information regarding healthcare institutions/professionals, 2) paying attention to work, 3,4) content and organisation of vocational rehabilitation. The data were analysed descriptively
Results: 55 Dutch and 66 Flemish healthcare professionals participated in the study. Many healthcare institutions pay attention to work. Vocational rehabilitation mostly takes place during outpatient rehabilitation. In the Netherlands the use of a protocol is well spread whereas in Flanders this is less common. In both regions work competences and work requirements are identified and compared at start. During rehabilitation, work-oriented goals and work samples are used to augment the chance to return to work. Most healthcare institutions work in multidisciplinary teams. In the Netherlands healthcare professionals predominantly cooperate with the occupational physician and the employer, whereas in Flanders proxies and work professional(s) are more reported.
Conclusion: Both regions compile and align work competences and work requirements, disentangle work-oriented goals and offer work training in a mostly multidisciplinary context. While the use of a protocol is regular in the Netherlands, it is less spread in Flanders. Both regions cooperate with external stakeholders at several moments during the vocational rehabilitation process.

Keywords: vocational rehabilitation, acquired brain injury, work participation, return to work

Referenties

  1. van Heughten C, Sillekens N, Metsemakers J, van den Akker M. Erken, herken en verwijs de onzichtbare gevolgen van hersenletsel. Huisarts en wetenschap 2020;2:49-53.
  2. van Velzen JM, van Bennekom CA, Edelaar MJ, Sluiter JK, Frings-Dresen MH. How many people return to work after acquired brain injury?: a systematic review. Brain Inj 2009;23:473-88. doi: 10.1080/02699050902970737.
  3. Radford K, Sutton C, Sach T, et al. Early, specialist vocational rehabilitation to facilitate returns to work after traumatic brain injury: the FRESH feasibility RCT. Health Technol Assess 2018;22(33). doi: 10.3310/hta22330.
  4. Murray A, Watter K, McLennan V, et al. Identifying models, processes and components of vocational rehabilitation following acquired brain injury: a systematic scoping review. Disabil Rehabil 2021;4:1-14. doi: 10.1080/09638288.2021.19806.
  5. van Velzen JM, van Bennekom CAM, Frings-Dresen MHW. Arbeidsgerichte revalidatie na niet-aangeboren hersenletsel: aanbod en praktijkvariatie binnen de medisch specialistische revalidatiepraktijk. Ned Tijdschr Revalidatiegeneeskd 2017;39:149-155.
  6. Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA). Richtlijn NAH en arbeidsparticipatie. Utrecht, 2021. Beschikbaar via: www.richtlijnendatabase.nl.
  7. Donker-Cools BH, Daams JG, Wind H, Frings-Dresen MH. Effective return-to-work interventions after acquired brain injury: A systematic review. Brain Inj 2016;30:113-31. doi: 10.3109/02699052.2015.1090014.
  8. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wet verbetering poortwachter [Internet]. ’s-Gravenhage: [Geciteerd op 10 november 2022]. Beschikbaar via: https:// www.arboportaal.nl/onderwerpen/wet-verbetering-poortwachter
  9. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [Internet]. ’s-Gravenhage: [Geciteerd op 10 november 2022]. Beschikbaar via: https://wetten.overheid.nl/BWBR0019057/2018-11-23.
  10. Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers [Internet]. [Geciteerd op 17 oktober 2022]. Beschikbaar via: https://werk.belgie.be/nl/themas/welzijn-op-het-werk/het-gezondheidstoezicht-op-de-werknemers/re-integratie-van
  11. Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV). Arbeidsongeschiktheid [Internet]. [Geciteerd op 9 mei 2022]. Beschikbaar via: https://www.riziv.fgov.be/nl/ themas/arbeidsongeschiktheid/Paginas/default.aspx.
  12. Vonck S, Spooren A, Michielsen M, et al. Disability case manager: volwaardig lid van het revalidatieteam. Eindrapport onderzoeksteam Hogeschool PXL, VZW Jessa ziekenhuis, Noorderhart-Revalidatie, MS Centrum Overpelt in samenwerking met RIZIV; 2020.
  13. Karcz K, Trezzini B, Escorpizo R, Schwegler U, Finger M. Factors associated with sustaining work after an acquired brain injury: a scoping review. Disabil Rehabil 2021; 30:1-21. doi: 10.1080/09638288.2021.1960439.