Handvatten om de kloof tussen wetenschap en praktijk te overbruggen
Proefschrift-artikel
Steeds meer onderzoek benadrukt dat fysieke activiteit tijdens de ziekenhuisopname gerelateerd is aan positieve gezondheidsuitkomsten. Desalniettemin komen patiënten sporadisch uit hun bed en zijn ze zelden fysiek actief. Hoe overbrug je deze kloof tussen onderzoek en de praktijk, en zorg je ervoor dat patiënten voortaan fysiek actief zijn tijdens de ziekenhuisopname? Daar deed ik de afgelopen vijf jaar promotieonderzoek naar.
Auteur
DR. S.J.G. (SVEN) GEELEN
Promovendus: S.J.G. (Sven) Geelen, na promotie: postdoctoraal onderzoeker
en projectcoördinator
Datum promotie: 24 juni 2022
Promotoren: dr. M. (Marike) van der Schaaf, prof. dr. R.H.H. (Raoul) Engelbert
Copromotoren: prof. dr. F. (Frans) Nollet, prof. dr. C. (Cindy) Veenhof
Een digitale versie van het proefschrift is te downloaden via deze link.
Als we ervoor willen zorgen dat patiënten tijdens de ziekenhuisopname voortaan voldoende fysiek actief zijn, is het allereerst belangrijk dat we fysiek inactieve patiënten weten te herkennen. Idealiter wil je hier activiteitenmeters voor gebruiken, maar door beperkingen zoals batterijduur en kosten lijkt grootschalige implementatie nog niet haalbaar. Zodoende onderzochten we twee alternatieve, eenvoudig-te-implementeren methoden om fysiek inactieve patiënten in het ziekenhuis te herkennen.
Methoden om fysiek inactieve patiënten te herkennen
Eén methode is om patiënten te herkennen via makkelijk te observeren patiëntkenmerken die sterk geassocieerd zijn met fysieke inactiviteit. In een cross-sectioneel onderzoek hebben wij 114 patiënten van chirurgische, interne en cardiologische afdelingen van het Amsterdam UMC voor 12 uur gevolgd met behulp van een activiteitenmeter en observaties. Onze bevindingen laten zien dat fysieke inactiviteit sterk geassocieerd is met de afhankelijkheid in mobiliteit en de aanwezigheid van een urinekatheter (R2=0,52). Oftewel, door dagelijks de afhankelijkheid in mobiliteit en aanwezigheid van een urinekatheter in kaart te brengen kunnen zorgverleners fysiek inactieve patiënten tijdig herkennen.
Om de afhankelijkheid in mobiliteit valide en betrouwbaar te kunnen meten hebben we de Activity Measure for Post-Acute Care (AM-PAC) ‘6-clicks’ Basic Mobility short form naar het Nederlands vertaald en klinimetrisch onderzocht. Dit meetinstrument helpt zorgverleners de zelfstandigheid van de patiënt bij zes activiteiten, zoals ‘uit bed komen’, te beoordelen op een schaal van één (niet in staat om te doen/volledige hulp vereist) tot vier (geen hulp vereist). Onze bevindingen laten zien dat de Nederlandse versie valide is en een matig tot goede inter-beoordelaars betrouwbaarheid heeft (ICC’s >0,90; gewogen Kappa’s 0,649-0,841).
Een andere methode om fysiek inactieve patiënten te herkennen is om dagelijks het niveau van mobiliseren te beoordelen met behulp van de John Hopkins Highest Level of Mobility (JH-HLM) schaal. De JH-HLM is een gevalideerde 8-punts ordinale schaal en loopt van de minimale score ‘1=passief in bed liggen’ tot de maximale score ‘8=76,2 meter lopen’. Het voordeel van deze methode is dat artsen en verpleegkundigen tevens de informatie kunnen gebruiken om samen met patiënten doelen te stellen. Kort na de implementatie op twee chirurgische afdelingen kwamen we er echter achter dat patiënten snel de maximale score behaalden (45,2% binnen één dag; 87,4% binnen drie dagen na de operatie). We besloten om de schaal uit te breiden naar 1.125 meter lopen en noemden deze de AMsterdam UMC EXtension of the JOhn HOpkins Highest Level of mObility (AMEXO) schaal. Patiënten haalden minder frequent de maximale score (1,7% binnen één dag; 16,8% binnen drie dagen). Dit suggereert dat de AMEXO-schaal geschikter is dan de originele schaal om het mobiliseren bij deze patiënten te kwantificeren en als alternatief kan dienen om fysiek inactieve patiënten te herkennen.
Begrijpen waarom patiënten fysiek inactief zijn
Naast dat we weten wie er fysiek inactief is, is het belangrijk dat we goed begrijpen waarom patiënten fysiek inactief zijn. Om een goed overzicht te krijgen van alle bevorderende en belemmerende factoren hebben we een scoping review uitgevoerd.In totaal vonden we 56 studies die tezamen 264 belemmerende en 228 bevorderende factoren rapporteren vanuit patiëntenperspectief en 415 belemmerende en 409 bevorderende factoren vanuit zorgverlenersperspectief. De meeste factoren blijken gerelateerd te zijn aan de fysieke omgeving, zorgprocessen, de beschikbaarheid van middelen, kenmerken van de patiënt (zoals ziekte) en sociale invloeden (zoals bezoek dat fysieke activiteit ontmoedigt). Omdat we op basis van deze review niet konden achterhalen wat de belangrijkste belemmerende factoren zijn hebben we vervolgens een mixed-methods onderzoek uitgevoerd. Aan de hand van vragenlijsten en focusgroepen onder artsen, verpleegkundigen, zorgassistenten en fysiotherapeuten op de eerdergenoemde afdelingen achterhaalden we wat zij de belangrijkste belemmerende factoren vonden en welke oplossingen zij zagen. Samengevat gaven de zorgverleners aan dat ze duidelijke richtlijnen, rollen en verantwoordelijkheden nodig hebben als het gaat om het verbeteren van fysieke activiteit. Bovendien hebben zij hulpmiddelen nodig om patiënten te empoweren om fysiek actief te zijn. Tot slot gaven zij aan dat de ziekenhuisafdelingen zo ontworpen en ingericht moeten worden dat het aanzet tot bewegen.
Verbeteren van fysieke activiteit met behulp van een veelzijdige interventie
In het laatste deel van mijn proefschrift hebben we samen met patiënten en zorgverleners de veelzijdige interventie genaamd ‘Beter Bewegen’ ontwikkeld en geïmplementeerd om het beweeggedrag van patiënten te veranderen. Beter Bewegen bestaat uit 23 interventiecomponenten, zoals het aanschaffen van nieuwe rollators en het gebruik van de AMEXO-schaal om beweegdoelen te stellen met patiënten. Ondanks alle inspanningen liet de evaluatie zien dat de implementatie niet heeft geleid tot een significante verbetering in fysieke activiteit, opnameduur en heropnames. Vanuit de procesevaluatie konden we echter wel belangrijke lessen trekken, zoals:
- Monitor tijdens de implementatie van beweeginterventies het bereik en gebruik.
- Beperk het aantal interventiecomponenten tot het echt noodzakelijke.
- Zorg voor voldoende prioriteit, middelen en betrokkenheid van zowel personeel als management van een verpleegafdeling.
Aanbevelingen
Samenvattend bevestigt dit proefschrift dat fysieke inactiviteit tijdens de ziekenhuisopname een complex probleem is wat moeilijk oplosbaar is. Desalniettemin zetten we met dit proefschrift een belangrijke stap naar de realisatie van echte ‘Beweegziekenhuizen’ door tools te bieden voor het herkennen van fysiek inactieve patiënten, inzicht te bieden in de redenen achter fysieke inactiviteit en belangrijke lessen te delen. Dit kan de effectiviteit van toekomstige interventies ten goede komen. Overkoepelend heb ik op basis van dit proefschrift nog enkele aanbevelingen die ik graag met de Nederlandse revalidatieartsen deel, daar zij belangrijke invloed uit kunnen oefenen om deze te realiseren:
- Het is essentieel dat tijdens de ziekenhuisopname fysieke activiteit als vitaal teken gemeten wordt.
- We moeten onze werkprocessen en ICT-systemen zo inrichten dat de meest inactieve patiënten eerder geïdentificeerd worden zodat we deconditionering kunnen voorkomen.
- De ziekenhuisomgeving moet aantrekkelijker gemaakt worden om te bewegen.
- We moeten eenduidiger communiceren over de mate van fysieke activiteit bij patiënten.
- Patiënten en zorgverleners moeten hun rol begrijpen zodat ze hun verantwoordelijkheid kunnen nemen als het gaat om het activeren/stimuleren/aanmoedigen/initiatief tonen.
Dit zal zorgen voor een fundamentele cultuurverandering in een ziekenhuis die gelijk op gaat met de beweging van rust-roest naar exercise=medicine.