Repliek op:
Prof. dr. C.K. (Corry) van der Sluis, et al. De kennisagenda: zorg of zegen?
Ned Tijdschr Revalidatiegeneeskd 2024;1: 33-35 (link)
Auteurs
PROF. DR. R. (RIENK) DEKKER
Revalidatiearts, afdeling Revalidatiegeneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen, voorzitter projectgroep Kennisagenda Revalidatiegeneeskunde 2023
DR. N.B.M. (NICOLE) VOET
Revalidatiearts, Klimmendaal, Arnhem en Radboudumc Nijmegen, voorzitter van de commissie wetenschap en innovatie (WeCo) van de VRA
DR. R.F. (ROBERT) PANGALILA
Revalidatiearts, Rijndam, Rotterdam, en afdeling Revalidatiegeneeskunde Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, lid van de WeCo, VRA
DR. J.B.J. (HANS) BUSSMANN
Senior onderzoeker/universitair hoofddocent, afdeling Revalidatiegeneeskunde Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam. Lid van de WeCo VRA.
Onderzoek en onderbouwing van ons vak is van groot belang. De redactie van het NTR heeft daarom een aantal VRA-leden gevraagd om een opiniestuk te schrijven over de Kennisagenda Revalidatiegeneeskunde 2023. Die uitnodiging is opgepakt, onder andere door de collegae Van der Sluis, Van Wijk, Lange, Janssen en Leijendekkers. Het is een goede ontwikkeling dat leden zich betrokken voelen bij de kennisagenda en meedenken over en reageren op de werkwijze en de uitkomst. Hiervan kan geleerd worden en met die leerpunten kan de werkwijze bij de samenstelling van een volgende kennisagenda worden aangepast. Net zoals dat bij het opstellen van de kennisagenda in 2023 is gedaan. Daarbij zal echter altijd meespelen dat niet iedereen zijn of haar belang optimaal terugziet in het resultaat, omdat er veel verschillende belangen spelen en er veel verschillende ideeën zijn over wat belangrijke kennishiaten zijn en over de te volgen werkwijze.
Om het opiniestuk en deze reactie in het juiste perspectief te plaatsen volgt nu eerst een korte beschrijving van de gevolgde werkwijze bij het opstellen van de Kennisagenda Revalidatiegeneeskunde. Het uitgangspunt was dat via een transparante werkwijze een breed gedragen kennisagenda wordt ontwikkeld. Daartoe is door het VRA-bestuur een projectgroep samengesteld bestaande uit een brede vertegenwoordiging van VRA-leden en onderzoekers, een senior-adviseur patiëntbelang van de Patiëntenfederatie Nederland, een bestuurslid van Revalidatie Nederland, een projectleider van de VRA en een procesbegeleider van de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Er is gebruikgemaakt van de door de FMS ter beschikking gestelde werkwijze zoals die ook bij de andere wetenschappelijke verenigingen wordt toegepast. Daarbij werd een beproefd stappenplan doorlopen, leidend tot een set van kennishiaten en een reservelijst van onderwerpen. Voor de details van de uitvoering wordt verwezen naar het eindrapport.
Het opiniestuk van Van der Sluis et al. begint met een toelichting over het doel en de werkwijze om tot een kennisagenda te komen. Vervolgens wordt een aantal constructief kritische noten geplaatst bij de gang van zaken en het resultaat en wordt een aantal suggesties ter verbetering benoemd.
Zo wordt nader ingegaan op het doel van de kennisagenda, zoals door de VRA gedefinieerd, namelijk: ‘Het beantwoorden van de kennishiaten leidt tot meer kennis, betere richtlijnen en meer doelmatige patiëntenzorg’. De auteurs vragen zich af of die doelstelling wel behaald kan worden met de kennisagenda zoals die nu is opgesteld.
Reactie: De kennisagenda is een van de vele hulpmiddelen om te komen tot meer kennis, betere richtlijnen en meer doelmatige patiëntenzorg. Het is niet mogelijk door middel van de kennisagenda alléén deze doelstelling te behalen. Echter, vanuit verschillende werkvelden van ons vakgebied (kinderrevalidatie, neuropathische voet, revalidatie en leefstijl, vermoeidheid bij chronisch neurologische ziektes en spasticiteit bij CP) zijn nu al initiatieven ontwikkeld die gericht zijn op beantwoording van een aantal van de kennishiaten. Die initiatieven verstevigen de verwachting dat met de kennisagenda als middel, tezamen met andere initiatieven, zoals door onderzoeksgroepen verkregen SKMS-subsidies voor richtlijnontwikkeling, aan die doelstelling een bijdrage zal worden geleverd.
Daarnaast worden vraagtekens geplaatst bij de werkwijze bij het prioriteren: is met de gebruikte werkwijze wel de juiste prioritering bereikt?
Reactie: Afgezien van de vraag of de juiste prioritering is bereikt, wordt met name de keuze die gemaakt is om als onderdeel van het prioriteringsproces een fysieke bijeenkomst te organiseren, bekritiseerd. De FMS adviseerde op basis van haar uitgebreide ervaring nadrukkelijk te kiezen voor een fysieke bijeenkomst en niet voor een hybride of online versie. Dit met als reden de slechte ervaringen (onder andere minder gelegenheid voor dialoog en discussie) met laatstgenoemde opties. Echter, ook uit evaluatie binnen de projectgroep blijkt dat bij het ontwikkelen van een volgende kennisagenda opnieuw zorgvuldig naar de manier van prioriteren dient te worden gekeken.
Ook wordt in het opiniestuk benoemd dat onderzoeksonderwerpen die een relatief kleine patiëntengroep betreffen, niet zo makkelijk op de kennisagenda komen.
Reactie: Dit punt is herkenbaar en is zeker een aandachtspunt bij het opstellen van de werkwijze voor een volgende kennisagenda. Een perspectief is daarbij wel dat bij zorgonderzoek ook dan weer gekeken moet worden naar het (grotere) maatschappelijk belang.
De auteurs breken verder een lans voor het ontwikkelen van richtlijnen als belangrijk instrument en als basis voor een mogelijk hiaat in de kennisagenda.
Reactie: Als onderdeel van de werkwijze van de kennisagenda is uitgebreid gekeken naar de bestaande richtlijnen. Het ontwikkelen van ontbrekende richtlijnen is daarbij een relevant advies aan de VRA en haar werkgroepen. Anderzijds zou richtlijnontwikkeling juist ook een gevolg kunnen zijn van kennisagenda gerelateerd onderzoek.
Tevens wordt in het opiniestuk verwoord dat de geprioriteerde onderwerpen niet te beperkt moeten worden beschreven.
Reactie: Ook dat is een goed punt van discussie: feit is dat meerdere van de hiaten zoals die nu zijn opgenomen in de kennisagenda breed zijn verwoord. Daarmee wordt ruimte geboden om binnen een kennishiaat meerdere specifiekere onderzoeksvragen op te pakken. Anderzijds blijkt uit een FMS-analyse dat vooral smaller en specifieker gedefinieerde kennishiaten opgelost worden. Het zijn juist de breder geformuleerde hiaten waar minder voortgang op geboekt wordt. Daarnaast maakt ook evaluatie binnen de projectgroep duidelijk dat het belangrijk is meer te komen tot scherp en duidelijk beschreven hiaten. Bij het formuleren van leerpunten voor een volgende kennisagenda is het goed dit dilemma mee te wegen. Tegelijkertijd is dit voor ons als VRA-leden de komende jaren een mooie uitdaging: te laten zien dat ook op die breder geformuleerde hiaten voortgang geboekt kan worden.
Tot slot werpen de schrijvers nog de suggestie op om onderwerpen die wel belangrijk zijn voor ons vakgebied maar waar moeilijk subsidie voor te krijgen is, toch op de kennisagenda te krijgen.
Reactie: De overweging of de kansrijkheid op het verkrijgen van subsidie voor een voorstel een criterium is voor het opnemen in de kennisagenda is, zoals ook het geval is bij andere wetenschappelijke verenigingen, een punt van discussie. Die discussie dient zeker gevoerd te worden bij het ontwikkelen van een volgende kennisagenda.
Al met al wordt in het opiniestuk een aantal constructief kritische noten geplaatst en ook een aantal gerichte suggesties verwoord die ons inziens een mooie basis vormen voor adviezen die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van een volgende versie.
We willen de schrijvers van het opiniestuk, maar uiteraard ook de overige VRA-leden echter ook van harte uit nodigen mee te (blijven) denken en een rol te (blijven) nemen in de uitvoering van de huidige kennisagenda en bij andere onderzoeksactiviteiten om op die manier het al benoemde ambitieuze doel van de kennisagenda dichterbij te krijgen. En daarmee de kennisagenda niet alleen voor een aantal leden een zorg maar ook voor de VRA in brede zin toch het middel te laten zijn waarvoor het bedoeld is.