Wat vinden ziekenhuisrevalidatieartsen van hun werk?
Revalidatieartsen die werken in het ziekenhuis waarderen het directe patiëntencontact, de samenwerking met andere medisch specialisten en de autonomie in kleine vakgroepen. Er zijn toch een aantal zaken die nog beter kunnen. Lees hieronder de resultaten van de enquête die in twee etappes is gehouden onder revalidatieartsen werkzaam in ziekenhuizen.
Auteurs
DRS. W. (WILLEMIJN) VAN GILS
Revalidatiearts Revalidatie Friesland
DR. E.TH. (ESTHER) KRUITWAGEN-VAN REENEN
Revalidatiearts UMC Utrecht
PROF. DR. J.M.A. (ANNE) VISSER-MEILY
Hoogleraar revalidatiegeneeskunde UMC Utrecht en hoofd Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, samenwerking tussen UMC Utrecht en De Hoogstraat Revalidatie
Revalidatiezorg wordt steeds vaker onderdeel van een patiëntenzorgpad in het ziekenhuis. Het is duidelijk geworden dat revalidatiezorg helpt bij indicatiestelling tot herstel en zelfredzaamheid. Daarom zijn er laatste tien jaar steeds meer collega’s werkzaam in het ziekenhuis. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van revalidatiecentrum (RC) naar ziekenhuis (ZH).
Leden van de werkgroep Ziekenhuisrevalidatie (WZR) van de VRA waren benieuwd naar de ervaringen van de collega’s ten aanzien van de inbedding in het ziekenhuis en het werkplezier. Daarom zette de WZR eind 2023 en begin 2024 een enquête uit onder ziekenhuisrevalidatieartsen. Het doel van deze enquêtes was het verkrijgen van inzicht in de werkomstandigheden van de collega’s.
De enquête bestond uit twee etappes: de eerste etappe met 121 respondenten. De tweede etappe betrof een enquête met aanvullende vragen die opnieuw werd uitgezet onder alle leden en 148 respondenten opleverde. De vragen waren gericht op een aantal thema’s, zoals organisatie, ervaren werkdruk, samenwerking, tevredenheid en verbetermogelijkheden. De respondenten waren afkomstig uit verschillende ziekenhuisomgevingen.
NB: In de enquêtes werd bij een aantal vragen onderscheid gemaakt tussen ‘aanstelling ZH’ versus ‘aanstelling RC’.
Uitkomsten
- Bijna 60% van de respondenten heeft een aanstelling in een ziekenhuis. Van de respondenten is 67% volwaardig lid van de medische staf van het ziekenhuis, 25% buitengewoon lid en 8% is geen lid van de medische staf. Maken we onderscheid tussen wel/geen detachering, dan scoren de artsen bijna even hoog als het gaat om lidmaatschap staf: 81% versus 74% (ZH versus gedetacheerd uit RC).
- 82% van de respondenten heeft een revalidatieteam tot zijn beschikking, hetgeen grotendeels wordt ingezet voor poliklinische revalidatiebehandeling (PRB). 74% van collega’s in ‘aanstelling RC’ biedt PRB aan in het ziekenhuis. Slechts bij 22% wordt daarover gerapporteerd in het elektronisch patiëntendossier (EPD) van het ziekenhuis. Consulten aan bed echter zijn bij 99% in het EPD te lezen, bij zowel ‘aanstelling ZH’ als ‘aanstelling RC’.
- Ruim 70% werkt in een opleidingsziekenhuis en geeft in dit kader supervisie aan arts-assistenten, coassistenten en/of physician assistants (PA)/verpleegkundig specialisten (VS) in opleiding.
- De tevredenheid onder ziekenhuisrevalidatieartsen is hoog (76%), vooral dankzij het directe patiëntencontact, samenwerking met andere specialismen en autonomie in kleine vakgroepen.
- De werkdruk wordt gemiddeld (43%) tot hoog (50%) ervaren. Het aantal overuren dat gemaakt wordt varieert van 0-2 uur bij 31,5% van de artsen tot >10 uur bij 17% van de artsen.
- Respondenten benoemen dat er meer aandacht voor de rol van de ziekenhuisrevalidatie moet zijn in de VRA-behandelkaders.
- Er is behoefte aan betere zichtbaarheid in het ziekenhuis-EPD, zoals zichtbaarheid van de correspondentie van de revalidatiearts wanneer in het revalidatie-EPD van het revalidatiecentrum wordt gewerkt. Dit wordt aangemerkt als een uitdaging, naast de administratieve taken die tevens als tijdrovend worden ervaren. Hoewel 99% van de respondenten toegang heeft tot het ziekenhuis-EPD, zijn er uitdagingen met betrekking tot het werken met meerdere EPD’s. Er zijn 44 mensen (= 36%) uit de eerste enquête, die werken in zowel het EPD van het revalidatiecentrum, als het EPD van het ziekenhuis. Dit wordt door veel collega’s als onhandig of onwenselijk beschouwd.
- Collega’s met ‘aanstelling RC’ scoren lager op de vraag: ’Uw werk komt terug in het jaarplan van het ziekenhuis waar uw afdeling toe behoort’: 49% versus 84% bij ‘aanstelling ZH’. Daarbij staan ziekenhuisonderwerpen slechts bij 43% van ‘aanstelling RC’ regelmatig op de agenda van de stafvergadering in het revalidatiecentrum.
Aanbevelingen
- Los van het feit of iemand gedetacheerd is, moet deze collega toegang hebben tot het EPD van het ziekenhuis en alle werkzaamheden kunnen registreren in het ziekenhuis-EPD. Bij de keuze voor een EPD in het centrum, moet connectie met de EPD van het ziekenhuis een voorwaarde zijn. Dit zou ook de ervaren administratielast verlagen.
- Het is wenselijk dat revalidatieartsen in de ziekenhuizen (volwaardig) lid zijn van de medische staf aldaar.
- Binnen de VRA-behandelkaders moet inbedding in ziekenhuisrevalidatie een vast aandachtspunt zijn.
- Er moet voldoende formatie en/of ondersteuning zijn om zowel klinische taken, als neventaken – zoals onderzoek, opleiding en borgen van kwaliteit – effectief uit te voeren. Revalidatieartsen en lokale managers moeten zich ten doel stellen om de kennis over en aandacht voor het werk van ziekenhuisrevalidatieartsen in het ziekenhuis bij het management van het ziekenhuis en/of het revalidatiecentrum constant up to date te houden.
- De werkzaamheden van de ziekenhuisrevalidatiegeneeskunde moeten een vaste plek krijgen in het jaarplan van het revalidatiecentrum indien het centrum collega’s detacheert naar het ziekenhuis.
- Ziekenhuisonderwerpen moeten een vaste plek krijgen op de agenda van het stafoverleg in het revalidatiecentrum bij detachering vanuit het revalidatiecentrum naar ziekenhuis.
- Verschuiving van revalidatiegeneeskunde naar het ziekenhuis biedt kansen om revalidatiezorg meteen integraal onderdeel te laten zijn in het patiëntenzorgpad met een focus op indicatiestelling tot herstel en tot zelfredzaamheid.
Dankwoord
Met dank aan Maaike Harmsen en Özlem Yücel.