‘Revalidatiegeneeskunde stelt de functionele problemen en beleving daarvan centraal’
Op vrijdag 28 juni 2024 gaf prof. dr. Frans Nollet, hoogleraar revalidatiegeneeskunde in het Amsterdam UMC, zijn afscheidscollege ter ere van zijn emeritaat, met als titel Rehabilitation, a master word in medicine?. Frans Nollet heeft als hoogleraar zich gericht op de revalidatie van patiënten met neuromusculaire aandoeningen, in het bijzonder postpoliosyndroom en op orthesiologie bij deze patiënten. Om stil te staan bij zijn emeritaat stellen we hem tien vragen over zijn carrière.
Auteur
DR. M.W. (MATTIJS) ALSEM
Kinderrevalidatiearts UMC Utrecht, lid redactieraad NTR
Fotograaf
QUINTEN TOLBOOM FOTOGRAFIE
Hoe ben je bij de revalidatiegeneeskunde terecht gekomen?
‘In eerste instantie wilde ik kinderorthopeed worden. Bij de orthopedie maakte ik op de afdeling kennis met een jonge vrouw met een dwarslaesie. Dat was een heftig verhaal, waarbij eigenlijk alleen de revalidatiearts de kamer binnenging en echt iets voor haar kon betekenen. Dat zette me aan het denken, waardoor ik ben overgestapt naar de revalidatiegeneeskunde. In de jaren tachtig begon ik als anios revalidatiegeneeskunde in het Academisch Medisch Centrum (AMC), destijds nog een kleine afdeling met nauwelijks andere academische pijlers dan patiëntenzorg. Daar zag ik de mooie aspecten van het vak; de brede focus, gericht op functioneren, breder kijken dan alleen wel of niet opereren of wel of niet fysiotherapie.’
Waarom ben je hoogleraar geworden?
‘Na mijn opleiding wilde ik in de academie blijven werken vanwege de dynamiek, de complexiteit van de aandoeningen, en de combinatie van onderzoek, onderwijs en opleiding. Ik had als anios, altijd kleine onderzoekjes gedaan in combinatie met mijn klinische taken. Tijdens mijn opleiding wilde ik daarom een groter onderzoek doen, een promotieonderzoek. Daar hebben we subsidie voor binnengehaald en ik kon ermee beginnen. Dat onderzoek ging over beperkingen bij mensen met het postpoliosyndroom, waar nog niet veel over bekend was. Juist ook het translationele aspect vond ik interessant. We deden onder andere. kwantitatieve MRI’s, spierkrachtmetingen met elektrostimulatie, en geavanceerde inspanningstests op een speciaal geprepareerde fietsergometer, in samenwerking met Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit (VU). Die metingen relateerden wij aan het beloop in functioneren.
Na mijn promotie kon ik gelijk door met het begeleiden van promovendi, destijds vanuit het eerste programma Revalidatieonderzoek. Dat was een logische overgang. Amper twee maanden nadat ik gepromoveerd was werd ik door emeritus hoogleraar Willem Eisma, die interim de afdeling revalidatie van het AMC leidde, gevraagd om afdelingshoofd en hoogleraar te worden in het AMC. Een grote, snelle, uitdagende, maar ook erg leuke stap!’
Patiëntenzorg, onderzoek of opleiding?
‘Eerlijk gezegd kan ik daar niet tussen kiezen, ze hebben alle drie hun eigen charme. Opleiding en onderwijs doen een beroep op je enthousiasme om kennis over te brengen. Onderzoek komt voort uit klinische problemen en vragen waar je een oplossing voor wil vinden. Onderzoek doen is meer een intellectuele uitdaging. Bij de patiëntenzorg word je met de neus op de feiten gedrukt waarover het gaat. De hulpvraag, problemen en beleving van de patiënt en het systeem eromheen staan centraal. Juist door op al deze vlakken bezig te zijn word je uitgedaagd om het uiterste uit jezelf te halen. En alle drie vragen ze creativiteit.’
Als hoogleraar heb je vele taken, waaruit haal je het meeste energie?
‘Juist uit de combinatie van alle taken. Door ze te combineren haal je het beste uit jezelf en je expertise als revalidatiearts. Het management komt daar ook nog bij. Dat was bij mij gericht op het laten groeien van de afdeling en het ontwikkelen van de medewerkers om te komen tot een volwaardige academische afdeling. Soms wilde ik sneller dan het ging. Dat was niet altijd makkelijk voor de medewerkers en ook voor mijzelf niet altijd even goed.’
Jouw belangrijkste patiëntengroep zijn de patiënten met postpoliosyndroom. Wat is er juist zo interessant aan deze groep?
‘Om te beginnen is polio een ziekte met een bijzondere historie: het poliovirus veroorzaakte grote epidemieën, waarbij jonge kinderen acuut verlamd raakten met hoge mortaliteit. Kinderen die soms in een ijzeren long moesten worden verpleegd om te overleven. Het was de start van de kinderrevalidatiecentra en de intensive care geneeskunde. De mate waarin mensen door polio zijn aangedaan is erg heterogeen zowel wat betreft ernst als distributiepatroon van de resterende verlammingen, maar ook de orthopedische problematiek door groei- en ontwikkelingsstoornissen van ledematen en gewrichten. Daarbij komt dan de late achteruitgang in spierkracht door het postpoliosyndroom met ook vaak secundaire problematiek zoals artrose. Er zijn dus alleen oplossingen op maat. Het zorgen voor deze patiënten doet een appél op neurologische en orthopedische kennis, in een functionele en menselijke, individuele context. Het hele spectrum aan revalidatie-interventies heb je nodig. Door de chroniciteit heb je een langdurige relatie, waarbij je patiënten lang volgt. Uit onderzoek van een studente, bleek dat mensen er veel waarde aan hechten op een plek terecht te kunnen waar ze jou en je aandoening goed kennen.’
Waarin zie je dat het vak van revalidatiearts het meest verandert?
‘Ik zie dat het in de praktijk steeds meer gaat naar planbare zorg; patiënten worden in zorgpaden en volgens vaste programma’s behandeld. De essentie en kracht van ons vak is echter juist om te blijven kijken naar de behoeften van individuele patiënten, en personalised medicine te bedrijven. Dat is per definitie niet planbaar en vraagt een flexibele organisatie van zorg.
Er wordt ook steeds meer klinimetrie gedaan, vaak standaard. Dit levert potentieel interessante data op, maar de patiënt heeft er vaak niet direct iets aan. We moeten zorgen dat we kritisch kijken waarom en voor wie we die klinimetrie doen, en dat we de resultaten daarvan goed met de patiënt bespreken en ook de nuance van die metingen, zoals bijvoorbeeld meetvariatie versus verandering.’
Het belang van luisteren
moet niet worden onderschat’
‘We zitten als hulpverlener vaak in de doe-stand, zo zijn wij als opgeleid als arts. De patiënt heeft iets en komt bij jou om er iets aan te doen. Wij vragen dus vaak dingen om ons handelen op te baseren, maar ik denk dat het belang van luisteren niet moet worden onderschat. Luisteren naar de vragen en de zorgen die de patiënt heeft. En daarop ingaan. Soms is eenvoudigweg goed luisteren en het bespreken van de dingen die ter sprake komen de beste behandeling.’
In je oratie schreef je ‘wie participatie als doel heeft voor de revalidatiegeneeskunde dreigt aan frustratie ten onder te gaan’, hoe kijk je hier nu naar terug?
‘Hier sta ik nog steeds achter. Als revalidatieartsen proberen wij het individuele functioneren te optimaliseren om zo goed mogelijk te kunnen participeren. Participatie zelf is echter sterk afhankelijk van de maatschappelijke context, die politiek wordt bepaald en daar heb je als arts weinig grip op. Dit geldt bijvoorbeeld voor werkmogelijkheden, mobiliteit, toegankelijkheid, zorgondersteuning, enzovoorts.
Wij mogen als revalidatieartsen wel zichtbaarder en activistischer zijn in het debat om de participatie(mogelijkheden) van onze patiënten te verbeteren. Maatschappelijk gezien gaat het tegenwoordig veel over inclusiviteit. Het gaat dan vooral over gender en afkomst, maar disability zou hier ook een prominente plek in moeten hebben.’
Op welke milestone in je carrière ben je het meest trots?
‘Het tot stand brengen van een academische afdeling revalidatiegeneeskunde in het AMC, waarvan het post-polio expertisecentrum een mooi onderdeel is. We zijn een volwassen vak dat serieus genomen wordt, binnen en buiten het ziekenhuis. Dat was vroeger anders, men keek toch wat neer op de revalidatiegeneeskunde. Nu is daarvan geen sprake meer.’
Wat moeten we de komende jaren als revalidatieartsen absoluut blijven doen?
‘Om te beginnen, altijd kritisch blijven op de diagnose die gesteld is, klopt die? Dat hamer ik er altijd in bij de aiossen. Daarnaast moeten we goed blijven kijken en luisteren naar de behoeften van patiënten. De psychologische kant van het functioneren is erg belangrijk en zou veel nadrukkelijker in de opleiding aan bod moeten komen. Aansluiten bij de patiënt door op de juiste manier door te vragen naar de vraag achter de vraag. En natuurlijk gericht blijven behandelen, geen eenheidsworst maar een individueel gerichte behandeling geven.’
‘Geen eenheidsworst maar een
individueel gerichte behandeling’
Wat is de belangrijkste onderzoeksvraag op de Kennisagenda Revalidatiegeneeskunde, of de vraag die er wat jou betreft op moet komen?
‘Het adequaat aansluiten op de steeds veranderende problematiek van individuele patiënten die langdurige, of herhaalde episoden van revalidatiezorg nodig hebben, is belangrijk. Dat is lastig te onderzoeken in RCT’s, want die gaan uit van groepen en interventies met een kop en een staart. Hiervoor zijn prospectieve, longitudinale cohortstudies nodig om in samenhang met determinanten van beloop de langetermijneffecten van interventies aan te tonen.’
Afscheidscollege terugzien?
Het afscheidscollege van Frans Nollet is terug te zien via deze link.