9 april 2025

Interview met prof. dr. J.S. (Hans) Rietman

Op donderdag 9 januari 2025 was het afscheidssymposium van prof. dr. Hans Rietman, hoogleraar revalidatiegeneeskunde en technologie aan de Universiteit Twente met als titel De reis van revalidatietechnologieën door de afgelopen decennia; Van vallen en opstaan tot het bewaren van balans. Het afscheid was een onderdeel van het jaarlijkse ICMS (Interdisciplinary consortium of movement science and technology) evenement. Collega en NTR hoofdredacteur Jan Geertzen stelde hem na afloop van de bijeenkomst enkele vragen over zijn carrière.

Auteur
PROF. DR. J.H.B. ( JAN) GEERTZEN

Hoogleraar revalidatiegeneeskunde UMC Groningen Centrum voor Revalidatie

Prof. dr. Hans Rietman en ik kennen elkaar van de tijd dat Hans nog agnio was op de afdeling Neurologie van het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG). Gedurende zijn opleiding tot revalidatiearts was ik een van zijn opleiders; in zijn promotietraject was ik zijn 3e promotor. Samen waren we eindredacteur van een vijftal leerboeken en samen hebben we meer dan 25 cursussen voor de VRA georganiseerd. We zijn beiden voorzitter van de VRA geweest. Hans is lang lid geweest van het Concilium en de Scholingscommissie waarvan hij vele jaren de nationale scholingscoördinator is geweest. Hans heeft 18 promoties begeleid en een scala aan internationale publicaties als (mede-)auteur in zijn oeuvre staan. We kennen elkaar ruim 30 jaar en zijn goede vrienden geworden.

Kort na zijn afscheid als hoogleraar op 9 januari 2025 aan de Universiteit Twente mocht ik hem interviewen. Hier vindt u een weerslag daarvan. Afscheid van een goede collega en vriend die zoals gememoreerd werd tijdens zijn afscheidscongres overal mee weg kon komen door zijn charme en woordkeuzes.

Hoe kijk je terug op je carrière?

‘Op de juiste momenten deden zich
de juiste opties voor, waarin ik mooie
keuzes heb mogen maken’

‘Ja, dat is natuurlijk een goede maar ook veelomvattende vraag om mee te beginnen. Kort gezegd: ik heb voor mij persoonlijk een prachtige carrière beleefd. En eerlijk gezegd ben ik daar ook wel dankbaar voor. Het lijkt wel of op precies de juiste momenten de juiste opties zich voordeden en daarin heb ik gelukkig ook mooie keuzes kunnen maken. Mijn primaire keuze voor fysiotherapie was een heel bewuste. Ik wilde graag iets medisch doen maar wel praktisch en gericht op het bewegingsapparaat. In mijn laatste jaar daarvan begon ik ook de beperkingen van die keuze in te zien en ik vond studeren (en alles wat daarmee samenhangt) echt leuk en dus schreef ik me in voor geneeskunde en werd ook nog eens gelijk ingeloot. Tijdens de studie Geneeskunde kon ik me dankzij mijn fysiotherapie-achtergrond onderscheiden en gaf ik vanaf het tweede jaar samen met Albert Scherpbier (later hoogleraar onderwijs in Maastricht) onderwijs in het lichamelijke onderzoek van het bewegingsapparaat. Al met al werd de voorkeur voor revalidatiegeneeskunde misschien toen al wel gevormd en werd deze later nog eens bevestigd tijdens een keuzecoschap in Beatrixoord op de afdeling met dwarslaesiepatiënten. Mijn opleiding in Groningen (waar jij – Jan Geertzen – inmiddels opleider was) heb ik als een hele mooie periode van mijn leven beleefd. Wat deed je in korte tijd een scala aan ervaringen op en wat leerde je snel om zelfstandig beslissingen te nemen. En bovenal; ik ervaarde mijn collega’s als vrienden en we deden ook erg veel activiteiten naast ons werk! In die tijd ben ik ook gestart met mijn promotieonderzoek naar therapiegerelateerde vroege en late morbiditeit bij borstkankerpatiënten. Na 13 jaar UMCG werd het tijd om elders te kijken. Eerst nog twee jaar afdelingshoofd bij het Martini Ziekenhuis maar toen kwam uit het niets dat telefoontje uit Enschede waarin ik uitdrukkelijk gevraagd werd te reageren op een te verwachten vacature voor hoogleraar revalidatiegeneeskunde en technologie aan de Universiteit Twente, gecombineerd met een plek bij Roessingh Research and Development (RRD) en Medisch Spectrum Twente (nu ook Roessingh). Het had wat voeten in aarde maar uiteindelijk konden we dan verhuizen naar het Oosten. De combinatie van revalidatiezorg en onderzoek in technologie in een technologische omgeving was voor mij een droombaan. Hier heb ik dan ook 19 jaar van mogen genieten. De samenwerking met ingenieurs (en studenten), technisch geneeskundigen, bewegingswetenschappers en de verschillende revalidatiedisciplines etc. geeft zoveel meer rijkdom in je denken en doen, dat ik me niet kan indenken dat het zonder had gekund. Neem daarbij nog eens mee dat ik negen jaar directeur van het onderzoeksinstituut RRD was en ook voor de VRA mocht functioneren als landelijke scholingscoördinator en later zelfs als voorzitter van onze vereniging, dan kan ik alleen maar terugkijken op een prachtige carrière.’

Hetgeen je in je oratie verteld hebt aan toekomstplannen: heb je deze allemaal gerealiseerd?

‘Ik moet nu echt even terugdenken aan welke toekomstplannen ik allemaal genoemd heb. Je kunt het misschien samenvatten in het verbeteren van de adaptieve mogelijkheden van de patiënt of persoon, het verbeteren van de compensatiecapaciteit (en dus ook adaptatie) van revalidatietechnologie en het ontwikkelen van technologie om het motorisch (her)leren bij een revalidatiepatiënt te stimuleren. Binnen deze onderwerpen is er vanuit de Universiteit Twente in samenwerking met Roessingh veel gebeurd in die twee decennia. We hebben gewerkt aan trainingsrobotica voor de revalidatie en aan ondersteunende technologie zoals protheses/orthesen, exoskeletons, rolstoelen en fietsen maar ook aan virtual en augmented reality en serious gaming. Deze ontwikkelingen zijn nooit af en zullen dus ook in de toekomst nog verder gaan. In mijn inaugurele rede heb ik gerefereerd aan Monty Python’s Silly Walks waarin de ontwikkeling van Le Marche Futile, het Anglo-Franse onnozele loopje, een parodie vormde op de ontwikkeling van de Concorde. We weten hoe dat is afgelopen en tevens dat de Frans-Engelse samenwerking voor altijd een uitdaging blijft. Zo zal ook de ontwikkeling van succesvolle technologie in de gezondheidzorg en specifiek de revalidatiezorg een uitdaging blijven die zonder goede samenwerking tussen verschillende disciplines niet bereikt gaat worden. Dus kort gezegd: nee, ik heb niet alles gerealiseerd maar wel veel, het is een doorgaande route waar ik een tijdelijke invloed op heb mogen hebben.’

Wat zijn de grootste veranderingen in het vak de afgelopen 30 jaar?

‘Deze vraag zou ik graag samen willen beantwoorden en zeg er uitdrukkelijk bij dat ik er vanuit mijn persoonlijk perspectief naar kijk. Ik denk dat wij (ik) 30 jaar geleden ons heel sterk richtten op de stoornissen in functies en de relatie daarvan naar het functioneren van de patiënt. Dus toch nog wel traditioneel gericht op eventueel herstel van functies en als dat niet mogelijk was het aanbieden van compensatiestrategieën of compensatietechnologieën en het verbeteren van adaptieve mogelijkheden van de patiënt. We werkten toen volgens het zogenaamde SAMPC (Somatiek, ADL, Maatschappelijk, Psychisch en Communicatie) model maar die deelaspecten werden als aparte domeinen beschouwd en nog niet zo als nauw verweven, elkaar beïnvloedende factoren als later in het ICF-model. De revalidatiearts was – bot gezegd – de specialist op herstel van bewegen en (motorisch) functioneren. Door het denken in ICF werd het denken in de samenhangende factoren sterk bevorderd en werd tevens het participatiedoel veel prominenter opgenomen in behandeldoelen. Dat maakt dat de revalidatiegeneeskunde veel breder denkt dan menig ander medisch specialisme. Maar die ontwikkeling heeft mijn inziens ook een keerzijde. Ons specialisme lijkt zoveel te omvatten dat wij ons richten op alle problematiek waarbij er beïnvloeding bestaat op het functioneren. Let wel, bij elke aandoening zal het motorisch functioneren van een persoon negatief beïnvloed worden. En dat kan een valkuil vormen voor een medisch specialisme want de vraag dient zich dan aan waar je een specialist in bent. Die discussie speelt natuurlijk ook al jaren en de vraag is of dat heel erg is. Er zal geen ander medisch specialisme zijn waar de vraag over de grenzen van een vakgebied zo regelmatig op de agenda staat.’

‘Het ICF denken als basis van de
gehele gezondheidszorg waardoor de
revalidatiegeneeskunde meer als
medisch specialisme kan fungeren’

Dan ga ik direct door naar de volgende vraag: bestaat ons vak nog over 10 jaar?

‘Ja, ik denk het wel want veranderingen in zorgsystemen gaan nu eenmaal erg traag. Echter, gezien de veranderingen in demografie en bemensbaarheid van de zorgzal er zeker wat moeten veranderen in de organisatie van toekomstige zorg en dus ook in revalidatiegeneeskunde. Dan dient zich de vraag aan of het werken via het ICF-model (wat wij zo graag als ons eigen beschouwen) niet veel breder en generalistischer toegepast zou moeten worden. Ik zie dit veel meer als onderlegger voor de gehele gezondheidzorg en daarmee aansluitend op de definitie van gezondheid van Machteld Huber (2011). Daarmee wordt dit denken veel breder dan een medisch specialisme alleen en zou dit het model kunnen zijn voor alle toekomstige werkers in de gezondheidzorg. Daarmee vervalt wel het ‘eigendom’ voor de revalidatiegeneeskunde en zal ons specialisme bovenop de basis van ICF zich weer meer moeten gaan richten op de specifieke specialistische revalidatiedoelgroepen. Dat houdt in: behoud van specialistische revalidatie maar meer gecentraliseerd en gericht op de aandoeningen waarbij het motorisch functioneren voorop staat en daarnaast het denken en toepassen van het ICF, maar dan in een veel breder kader, waarbij volgens mij een medisch specialisme niet een directe rol hoeft te hebben. En als dit denken ook bij andere medisch specialismen gaat plaatsvinden, is het zeker denkbaar dat minder specialistische zorg nodig is. Dat wil niet zeggen dat daarmee ook direct de bemensbaarheid van de zorg is opgelost maar ook dat thema vergt volgens mij rigoureuze veranderingen in ons zorgsysteem en, inderdaad, daar zullen nieuwe technologieën en ook AI een belangrijke rol in gaan spelen.’

Vertel eens over de grote ontwikkelingen op het gebied van de technologie in ons vak en hoe zie jij de implementatie?

‘Allereerst, er is nog wel een groot verschil in de ontwikkeling van revalidatietechnologie en de daadwerkelijke implementatie. In de afgelopen 20 jaar is er veel revalidatietechnologie ontwikkeld zoals trainingslooprobots en armfunctierobots maar ook de ontwikkeling van auto-adaptieve prothesiologie en bijvoorbeeld exoskeletons. Daarnaast is een enorme slag gemaakt met telerevalidatie, serious revalidatiegames en VR-applicaties. Al die ontwikkelingen zijn erop gericht om de revalidatiebehandeling of (een gedeelte van) het functioneren van iemand te verbeteren. Uit onderzoek blijkt wel dat deze technische ontwikkelingen niet veel beter presteren dan de gebruikelijke conventionele behandelingen. Een uitzondering geldt hier voor de specifieke assistive technologieën zoals de prothesiologie, rolstoelen en exoskeletons. Toch heeft ontwikkeling in deze technologie zin omdat we afstevenen op de dismatch tussen aanwezigheid van zorgpersoneel en de zorgvraag zowel in behandelcentra als thuis. Ontwikkeling van simpele technologie voor thuistraining (en daar schaar ik ook diverse apps onder) zijn ontzettend belangrijk om nu en in de nabije toekomst patiënten te blijven ondersteunen in het streven naar behouden of verbeteren van het functioneren en dus zelfredzaamheid. Ontwikkelingen liggen nu met name in de zelflerende principes (AI) van technologie waardoor onder andere personificatie mogelijk is maar ook in miniaturisatie in technologie waardoor robuuste en bulky technologieën vervangen worden door kleine en draagbare en dus comfortabeler toepassingen. Denk hierbij ook aan de verbeterde energieopslag voor deze producten.’

‘Implementatie van technologie kent vele drempels en obstakels; Het aanschaffen van bijvoorbeeld een trainingsrobot of een gewichtscompensatiesysteem door een revalidatiecentrum is één ding, Het invoegen in de behandelroutine en planning is de volgende stap. En dan spreek ik nog over relatief eenvoudige implementatietrajecten waarbij een revalidatiecentrum het doet omdat ze geïnteresseerd zijn en ‘state of the art’-behandelingen wil geven. Financieel worden ze er niet beter van. Als wij bij een nieuwe technologie bijvoorbeeld een Health Technology assessment of een social return of investment verrichten is veelal het probleem dat de ‘winst’ van die technologische innovatie in een ander domein van de zorg of zelfs daarbuiten ligt. Dat helpt niet in de financiële onderbouwing voor implementatie. Toch ben ik niet pessimistisch. Of we kiezen in de toekomst voor meer implementatie van technologie die zorgprofessionals ondersteunt of zorgvraag vermindert, of we kiezen voor een geleidelijke ondergang van ons gehele zorgsysteem. En dit geldt natuurlijk niet exclusief voor technologische innovaties maar ook voor procesinnovaties ondersteund door technologie.’

‘Of we kiezen voor meer
implementatie van technologie
of voor de ondergang van ons
gehele zorgsysteem’

‘In dit kader is ook een voorrecht dat ik voorzitter mocht zijn van de stuurgroep IMDI (Innovative Medical Devices Initiative) en van het missieteam II dat inhoudelijk initiatieven binnen het missiegedreven gezondheid en zorgbeleid van VWS ondersteunt, namelijk het aanbieden van zorg in de leefomgeving van de patiënt. En toch bemerk ik nog niet overal de urgentie om aan deze missies te werken. De gezondheidszorg en de politiek is nog te veel gericht op behoud van het huidige systeem dan op het nadenken hoe het zorgsysteem zo kan worden aangepast dat het ook de uitdagingen van de (nabije) toekomst en de door henzelf onderschreven missies van gezondheid en zorg aankan. We zullen zien hoe zich dit verder gaat ontwikkelen.’

En als je nu terugkijkt op je carrière?

‘Ik kijk terug op een fantastische werkperiode gedurende de afgelopen 35 jaar! Ik mag mij echt een bevoorrecht mens noemen dat ik binnen de revalidatiegeneeskunde en de technologie heb mogen werken en vele vrienden heb mogen maken. Die multi- en interdisciplinaire samenwerking gun ik iedereen en ik zou tot slot willen zeggen: Omarm nieuwe (technologische) ontwikkelingen en blijf kritisch op de daadwerkelijke impact ervan op de individuele patiënt en op de (revalidatie)zorg in het algemeen.’

Het ga je goed Hans en dank voor je zeer grote en positieve inbreng voor de VRA, de revalidatiegeneeskunde en de innovaties op het gebied van revalidatietechnologie. Ik hoop dat we nog lang vrienden kunnen blijven.